Internationale studiedag
Op 5 december organiseerde de Kring voor Psychoanalyse van de NLS voor het eerst een internationale studiedag die zich dankzij het precisiewerk van enkele tolken tot een publiek van Frans- en Nederlandstaligen kon richten. Op het programma stonden diverse bijdragen van leden van de Kring naast die van enkele collega’s uit Frankrijk, Rusland, Nederland en Groot-Brittannië, evenals een interview met een professor medische filosofie (Ignaas Devisch) en de getuigenis van Hind Fraihi, auteur van ‘In mijn hoofd ga ik onder water’, een boek dat getuigt over een autistische zoon en het moederschap.

Véronique Voruz: een getuigenis als analysante

Laat ons echter beginnen … met het einde! Van een analyse dan nog. Het slotstuk op deze dag werd namelijk weggelegd voor een verrassing die enkele weken terug het programma en onze mailbox binnengewaaid kwam. Véronique Voruz, psychoanalytica uit Groot-Brittannië die oorspronkelijk uitgenodigd werd om een casus toe te lichten maar ondertussen ook benoemd werd tot Analytica van de School (AE), was zo vriendelijk geweest de uitnodiging om ook iets te vertellen over haar ervaringen als analysante te aanvaarden. Ook zij gaf haar versie van wat er onder onze titel - hedendaagse klinische fenomenen - begrepen kan worden, en meer bepaald hoe haar analyse daar op ingegrepen had. Aangezien Voruz twee lezingen gaf die beide zeer onderwijzend waren, ben ik zo vrij geweest om specifiek aan haar tweede lezing wat extra aandacht te schenken in dit verslag, wat de andere sprekers onterecht maar onvermijdelijk wat op de achtergrond duwt.

Op conceptueel vlak legde Voruz de nadruk op twee hedendaagse pijlers die de kliniek en het lacaniaanse onderwijs ons sinds (ongeveer) twee decennia bijgebracht hebben. Allereerst, zo betoogde ze, is er sprake van veranderingen binnen de symbolische orde. De 21ste Eeuw kenmerkt zich doordat de discours een dimensie van schijngestalte (semblant) kregen. De traditionele discours werden gedeconstrueerd en hun plaats geraakte grotendeels ingevuld door een postmodern gedachtegoed dat beloftevol was en bijvoorbeeld inhield dat minderheden werden erkend of dat discriminatie werd weggewerkt. Van de oude categoriale discours blijft nog maar weinig over. Dat deze aan het wankelen gingen is misschien zelfs te licht uitgedrukt; ze worden nog slechts als iets louter relatief, als een vertoning of ‘semblant’ beschouwd. Op subjectief vlak zijn de effecten van deze veranderingen desoriënterend, waarvan bijvoorbeeld ‘l’embarras du choix’ getuigt die de hedendaagse seksuele oriëntatie binnen de adolescentie kenmerkt.

Het hedendaagse lacaniaanse antwoord op deze symbolische wanorde is de oriëntatie vanuit het reële.

Waarmee Voruz bij de tweede pijler van de hedendaagse kliniek belandde: het symptoom als lichaamsevenement. Daar waar het symptoom vatbaar is voor interpretatie zou datzelfde symptoom geen permanent karakter hebben mocht het ook geen pulsionele voldoening verschaffen. De nadruk op deze pulsionele zijde van het symptoom isoleert het niet ten aanzien van het symbolische, maar wijst veeleer op een specifieke verknoping of articulatie tussen talige sporen die op het lichaam achtergelaten werden én het lichaam verstoren. Het (symptoom als) lichaamsevenement getuigt hiervan en het is dan ook daar dat onze kliniek zich op richt om er de singuliere modaliteit van te ontwaren.

Via een sequens uit haar eigen analyse illustreerde Voruz dit gegeven. Zo verscheen er een symptoom, meer bepaald een ontsteking aan de ogen, op het moment dat een welbepaalde lang gekoesterde en beschermende positie van niet gezien te worden, opgegeven werd. Het zich verstoppen als defensie werd achtergelaten en ziedaar, een nieuw symptoom dook op. Zeker wanneer de analysante naar buiten trad (via een lezing, deelnames aan conferenties, …) met iets dat haar verlangen in het spel bracht, begonnen haar ogen te ontsteken. Interpretaties die hieromtrent een subjectieve waarheid deden oplichten waren er bij de vleet en bevestigden alleen maar het overgedetermineerd zijn van dit symptoom … dat stand hield. En waarmee de analysante vrede leek te nemen, verhinderd maar niet onleefbaar. Tot op de dag dat het symptoom zich radicaal manifesteerde. Aanleiding daarvoor leek te maken te hebben met het schrijven van een casus die een bijzondere titel droeg: ‘er bestaan geen voldoende goede moeders’. Eenmaal de casus afgewerkt en opgestuurd, begonnen de ogen erger dan ooit te etteren. Waarop de analysante zich naar haar analyticus haastte en de sessie aanvatte met “c’est mon histoire d’yeux …”. “Dieu!!! Enfin je l’entends!!!” was de repliek van de analyticus.

Het symptoom als lichaamsevenement getuigt dus van de woorden die op het lichaam als sporen achtergelaten werden. De bijzondere titel van haar casus gaf de richting aan naar wie deze woorden verwezen: naar een moeder die zeer zwaar geleden had, een strikte vorm van het katholicisme beleed en een zekere haat koesterde ten aanzien van de vrouwelijkheid van haar dochters die meermaals te horen kregen de duivel in hun lijf te hebben.  De moeder schuwde het verlangen niet de dochter te onderwerpen aan een vorm van exorcisme terwijl de dochter de rol van kwelduivel verkoos boven die van stille en lijdzame martelaar. De équivoque interpretatie (d’yeux / dieu) deed het symptoom zo goed als verdwijnen en lijkt het lichaam verlost te hebben van het waanzinnige en giftige verlangen van de moeder naar de dochter toe. Uiteindelijk, zo betoogde Voruz, werd er dus wel degelijk iets geëxorciseerd.  
Lilia Mahjoub & de vier klinische vignetten van Aleksandr Fedtchuk, Véronique Voruz, Thomas Van Rumst en Mariela Vitto

Keren we terug naar het begin van de studiedag. Als opening van de dag kwam de vice-voorzitster van de NLS, Lilia Mahjoub, aan het woord met een uitgebreide lezing over de ethiek van de psychoanalyse en de hedendaagse kliniek. We raken zeer kort enkele zaken aan die benadrukt werden binnen deze uitgebreide lezing.

De analytische, lacaniaanse ethiek houdt niet alleen rekening met het verlangen maar evenzeer met de dood. Zij bevindt zich niet daar waar we ‘de mate van het mogelijke’ situeren maar verhoudt zich tot de onmogelijkheid. Doet zij dat niet, dan vervalt ze tot de moraal van de meester, de verordening, de verzekering, het dienstbetoon, kortom: een moraal die ons in alles doet wijken van het verlangen.  Volgens Mahjoub bestaat er niet zoiets als een hedendaags of modern subject. Het gaat om nieuwe fenomenen die het spreekwezen niet herdefiniëren maar gelezen moeten worden binnen de structuur die de borromeaanse knoop ons biedt: stoornissen in de taal, verbale allusies, woordspelingen, levensstijlen, uitvindingen zoals we die in de alledaagse psychose kunnen ontdekken, enz. Mahjoub herinnerde er aan dat het onze taak is deze uitvindingen te ondersteunen vanuit een conversatie over de lichaamsevenementen die het psychotische subject met een aan zekerheid grenzende overtuiging heeft ervaren, zonder deze ooit te reduceren tot gedragingen.

In de namiddag werden de vignetten van Thomas Van Rumst en Mariela Vitto onder de loep genomen. Thomas Van Rumst opende met de vaststelling dat het de psychoanalyse is die veranderd en hedendaags geworden is én die het toelaat iedereen die zich aanmeldt een analyse te laten ondernemen … maar dan wel niet op gelijk welke wijze. Het geval dat hij ons presenteerde toonde treffend hoe precair spreken wel niet kon zijn. Ook in de casus die Mariela Vitto schetste, bood werken een minimale uitweg voor een jongedame die zich totaal in de war aangemeld had doordat ze in de greep leek zitten van een dodelijke aliënatie. Dat werk voldeed uiteraard aan enkele voorwaarden die een houvast boden aan enkele singuliere, moeilijke punten. De band met de Ander getuigde van een fundamentele breuk, een verwerping. Daar waar we te maken krijgen met iemand die zich niet gedragen weet door een onbewuste waarheid werd er gaandeweg een representatie van het subject uitgewerkt, die weliswaar fragiel is, maar dermate efficiënt om verder aan de slag te kunnen gaan binnen de therapie, op veilige afstand van enkele anderen door wie ze zich onmiddellijk opgeslorpt en in de war gebracht voelde.

Zowel in de voor- als in de namiddag vonden er twee klinische sequensen plaats, telkens met twee casussen die uitgebreid becommentarieerd werden. In de voormiddag kwamen Aleksandr Fedchuk en Véronique Voruz aan het woord. Opvallend in beide casussen was de rol die een controle gaan spelen was in het verder voeren van de kuur, of beter: een hypothese die binnen die controles uitgewerkt werd. 
Aleksandr Fedchuk sprak over een diagnostische hypothese die hij doorheen een controle in vraag was gaan stellen, waarbij de verdeeldheid tussen verlangen en onbewuste die hij meende te ontwaren in het relaas van een analysante, ingeruild werd voor de hypothese dat de problematiek niet zozeer gekenmerkt werd door een overgedetermineerd zijn via de betekenaar dan wel door een identificatie met het object van de moeder. Van neurose naar psychose dus. Wat de hypothese en bijgevolg het werk doen kantelen had, leek te maken te hebben met de elementen die de analyticus niet binnen de eerste hypothese ingevoegd kreeg, wat deze dan ook op losse schroeven zette en een andere versie vereiste. 
Hind Fraihi & Ignaas Devisch

Naast de klinische sequensen en de lezing vonden er twee gesprekken plaats met niet-analytici. Hind Fraihi is onderzoeksjournaliste, maar werd omwille van haar moederschap voor een gesprek uitgenodigd. Hind Fraihi is moeder van een autistische zoon. Daarover heeft ze een bijzonder boek geschreven (‘In mijn hoofd ga ik onder water’) waaruit ze enkele fragmenten voorlas alvorens Glenn Strubbe en Stijn Vanheule met haar in gesprek gingen. Niet onbelangrijk is dat zij eveneens een van de mensen is die La main à l’oreille – Belgique mede opgericht heeft, een vereniging van ouders en sympathisanten die een subjectieve benadering van autisme verdedigen.

Doorheen de conversatie werd al vrij vlug duidelijk dat dit boek en het spreken daarover niet alleen de getuigenis inhield van een moeder die haar bijzondere zoon tracht te begrijpen. Het schrijven van en spreken over dat boek liet evenzeer het relaas van een moeder horen die, zoals Vanheule het benoemde, meermaals tot over haar knieën in de modder heeft gestaan. Taal speelt een aparte rol in het autisme. Waarom, dacht Fraihi luidop na, zijn we zo afhankelijk, als mensen, van die taal? En waarom is de taal die wij gebruiken zoals ze is? Haar zoon leek haar er op gewezen te hebben dat de taal van jan en alleman ook met enig dedain bekeken kan worden. Want er bestaat ook een andere taal, of beter gezegd: een andere manier om met die taal om te gaan. Om tot dat besef te komen, was er een lange weg afgelegd die niet alleen veel tijd maar ook een hoop ergernis, teleurstelling, kwaadheid en onbegrip had gekost. Hind Fraihi wees er ons op dat haar ontzag voor de manier waarop haar zoon op zijn eigenzinnige manier de wereld tegemoet wandelt er alleen maar groter op geworden is. Waaruit bestond die manier dan wel? We verklappen niet meer dan dat het iets met een bokaal had te maken, datgene wat doorzichtig is maar afsluit. Beste lezer: lees haar boek!

Doorheen het gesprek met Fraihi weerklonk er ook, mild maar daarom niet minder scherp, een kritiek op de dagdagelijkse en populaire manier om met moeilijkheden in de ontwikkeling van een kind om te gaan. Daar waar we een pleidooi hoorden om de ruimte te bieden aan de eigenaardige uitvindingen en praktijken waarmee sommige kinderen zichzelf een weg doorheen het leven weten te banen, iets wat enkel kan wanneer daar een toehoorder is die dit aanmoedigt en verdraagt net omdat hij of zij weet dat dit belangrijke tools voor het kind kunnen worden, horen we in de populair wetenschappelijke discours aangaande autisme een ander accent, waar evidence-based, structuur, geprotocolleerd, … en dergelijke meer de orde (en de waan) van de dag uitmaken.

Waarmee we aanbeland zijn bij de tweede conversatie met een professor medische filosofie, zoals Ignaas Devisch benadrukte in het gesprek dat Lilia Mahjoub en Nathalie Laceur met hem voerden. Devisch bracht in 2013 een boek uit (‘Ziek van gezondheid’) dat hem tot op vandaag achtervolgt aangezien het de vinger heeft gelegd op een wel zeer hedendaagse wonde: de medicalisering van al datgene wat schort aan de mens, evidence based (met redelijk eenzijdig geïnterpreteerde en al even bediscussieerbare evidence) en met een uitwas aan diagnoses en medicijnen als meest opvallend gevolg. Daaronder woekert er echter iets dat ons in grote getale, zeker in de Angelsaksische westerse wereld, naar de spoed doet lopen van zodra er iets niet pluis lijkt te zijn; we worden aangespoord onze parameters te monitoren op één of ander smart toestel; kleuters worden getest op steeds vroeger detecteerbare aberraties, kortom, we moeten allen op een dergelijke manier gezonder dan gezond zijn … dat het om ziek van te worden is.

Devisch distantieerde zich tussen de regels door van die filosofen die er een sport van gemaakt hebben de psychoanalyse als usual suspect op te voeren en ging er prat op dat er nood is aan een tegenbeweging die voor hem ook een politieke beweegreden kent. In de race naar de gezondheid blijkt er namelijk collaterale schade op te duiken. Niet alleen doordat de problemen niet opgelost geraken (en dus al dan niet gecamoufleerd onder een zoveelste diagnose of een ton medicatie verder woekeren) maar evenzeer omdat er een onderklasse aan het ontstaan is die steeds verder uitgesloten geraakt uit de instituten die verondersteld worden de volksgezondheid te bevorderen en te garanderen. Mahjoub nodigde Devisch spontaan uit in Parijs en getuigde van de manier waarop de lokale psychoanalytische consultatiecentra (CPCT’s) er aan de slag gaan: gratis, geval per geval, beperkt in tijd en efficiënt omdat de aanpak er niet los gekoppeld werd van wie er om hulp komt vragen; een verademing in tijden van Vlaamse e-health en landelijke ADHD-plannen.


Verslag: Vic Everaert

Volg ons op

#