Eerste Stadsavond met Rinus Van de Velde (23-10-2015)
Een psychoanalytische bespreking van een kunstenaar draagt altijd het
gevaar in zich dat ze vervalt in een psycho-biografische reductie van het werk.
Wat te doen met een kunstenaar die zelf poneert dat hij werkt aan een
‘kunstenaarsbiografie’? Rinus Van de Velde was de welwillende gast van
psychoanalytica Nathalie Laceur tijdens de eerste Stadsavond van de Kring in
Antwerpen op 23 oktober. Zij ontving hem in het salon van De Studio. Controle
was het centrale (meta)thema van dit gesprek. Met zachte hand gaf Nathalie
Laceur Van de Velde alle ruimte, alle openheid om zich uit te spreken.
Ze zette hem eerst op het spoor van het ontstaan van het kunstenaarschap. De autogenese van de kunstenaar is in het geval van Rinus Van de Velde een welbepaalde keuze die zowel in tijd als in ruimte duidelijk te situeren is, een momentum. Hij belandde vrij toevallig met een vriend in een museum. Bijna in weerwil. Het werk van de fauvisten dat hij daar zag, deed hem beslissen om zelf kunstenaar te worden. Vervolgens leerde hij zichzelf tekenen.
Ze zette hem eerst op het spoor van het ontstaan van het kunstenaarschap. De autogenese van de kunstenaar is in het geval van Rinus Van de Velde een welbepaalde keuze die zowel in tijd als in ruimte duidelijk te situeren is, een momentum. Hij belandde vrij toevallig met een vriend in een museum. Bijna in weerwil. Het werk van de fauvisten dat hij daar zag, deed hem beslissen om zelf kunstenaar te worden. Vervolgens leerde hij zichzelf tekenen.
Van meet af aan verdiept hij zich in de kunstgeschiedenis:‘Ik ben er over gaan lezen’. Opvallend hierbij is dat hij vertelt dat hij via het lezen over het werk tot een begrijpen is gekomen. Hij is kunst gaan begrijpen door er over te lezen, via de taal. Taal zal later ook in zijn eigen werk van vitaal belang blijken. Hij wil de interpretatie van zijn werk sturen door de taal. Zo verwijst hij bijvoorbeeld naar een interview met Michael Borremans over diens bekende schilderij “Red hand, Green hand” waarop een rode en groene hand te zien is. Borremans laat de interpretatie van dit werk volledig over aan de toeschouwer. Voor Borremans ligt de interpretatie ‘in the eye of the beholder’. Niet zo bij Van de Velde, ondenkbaar zelfs. Hij wil net de volledige controle over hoe zijn werk wordt gezien en geïnterpreteerd.
Door zijn lezing van de kunstgeschiedenis verwerft hij zich een plaats. Hij zoekt een verhouding tot anderen. Van de minimalisten Sol LeWitt en Fred Sandback tot Luc Tuymans en Paul McCarthy.
Als kind benoemt Van de Velde zich als fantast. Hij had altijd bevliegingen. Hij wou gitarist worden. Hij is dan wel een gitarist die zich inbeeldt dat hij een ongelofelijke gitarist is, maar die te lui is om te oefenen. “Zo werkt het voor mij”, stelt hij. Zijn moeder dacht dat zijn inschrijving in Sint-Lucas ook zo’n bevlieging was…
In het begin van zijn carrière van de fictieve autobiografie werkte hij met gevonden foto’s. Hij verbeeldde zich dat hij een van de personen in die foto’s was en construeerde een verhaal. In een volgende stap - voor een tentoonstelling in het SMAK - werd hij een fictieve kunstenaar ‘William Crowder’, aan het einde van zijn carrière. Dit werk bestond uit tekeningen van en over dit alter ego. Maar hij vreesde hierdoor verwarring te stichten en was bang dat mensen zouden denken dat William Crowder echt bestond, iets dat Guillaume Bijl ooit is overkomen. En dus werd hij zelf het personage in geënsceneerde scènes. “Ik kan me beter inbeelden dat ik een soort romantisch kunstenaar ben.” Zo werkt hij aan een oeuvre waarbij elk nieuw werk een verhaal is dat toegevoegd wordt om zo een groot verhaal te maken. Het is een traject dat begon met een imaginaire identificatie en evolueerde naar een singulier project, zoals Nathalie Laceur duidt.
Door zijn lezing van de kunstgeschiedenis verwerft hij zich een plaats. Hij zoekt een verhouding tot anderen. Van de minimalisten Sol LeWitt en Fred Sandback tot Luc Tuymans en Paul McCarthy.
Als kind benoemt Van de Velde zich als fantast. Hij had altijd bevliegingen. Hij wou gitarist worden. Hij is dan wel een gitarist die zich inbeeldt dat hij een ongelofelijke gitarist is, maar die te lui is om te oefenen. “Zo werkt het voor mij”, stelt hij. Zijn moeder dacht dat zijn inschrijving in Sint-Lucas ook zo’n bevlieging was…
In het begin van zijn carrière van de fictieve autobiografie werkte hij met gevonden foto’s. Hij verbeeldde zich dat hij een van de personen in die foto’s was en construeerde een verhaal. In een volgende stap - voor een tentoonstelling in het SMAK - werd hij een fictieve kunstenaar ‘William Crowder’, aan het einde van zijn carrière. Dit werk bestond uit tekeningen van en over dit alter ego. Maar hij vreesde hierdoor verwarring te stichten en was bang dat mensen zouden denken dat William Crowder echt bestond, iets dat Guillaume Bijl ooit is overkomen. En dus werd hij zelf het personage in geënsceneerde scènes. “Ik kan me beter inbeelden dat ik een soort romantisch kunstenaar ben.” Zo werkt hij aan een oeuvre waarbij elk nieuw werk een verhaal is dat toegevoegd wordt om zo een groot verhaal te maken. Het is een traject dat begon met een imaginaire identificatie en evolueerde naar een singulier project, zoals Nathalie Laceur duidt.
Vervolgens krijgen we een blik in zijn atelier. Rinus Van de Velde ensceneert groots opgezette decors waarin hij de hoofdrol speelt. In deze schijnwerkelijkheid is hij de uitvoerder van handelingen en plaatst hij zichzelf in gebeurtenissen die in de werkelijkheid niet kunnen plaatsvinden door zijn eigen ‘luiheid’ en/of angsten. Een in scène gezet escapisme. Zo ensceneert hij bijvoorbeeld een wildwaterbaan die hij met een kano afvaart. Niet zo in de realiteit. “Het is een ervaring die je direct kan afbreken.” Hij leest liever een boek over Afrika, dan er echt te zijn. “Het heeft geen zin voor mij, ik kan daar geen werk maken.”
Rinus Van de Velde liegt graag. Hij vindt het leuk en interessant. Hij houdt van mensen die veel liegen. Liegen tot op het punt dat alles in vraag wordt gesteld. “De leugen is interessanter dan de waarheid”.
Wanneer hij vertelt dat hij niet graag op reis gaat, komt zijn ‘hypochondrie’ ter sprake. “Mocht ik voor één ding in therapie gaan, dan zou het daarvoor zijn.” Hij gniffelt: ‘Ik begin hard te zweten, zo met een zaal vol…” Hij verrast zichzelf door zijn spreken en probeert te relativeren. Een uitspraak die hij in variaties herhaalt, telkens op een punt waar hij geconfronteerd wordt met het reële. Zo zegt hij eerder in het gesprek dat het op een sessie begint te lijken wanneer hij het over zijn passie voor de leugen spreekt. Over de hypochondrie: “Niet in de zin van kanker krijgen, want ik rook veel, meer om griep te krijgen… dan kan ik een week niet werken.” Het grote gevaar dat om de hoek loert, is niet de ongeneeslijke ziekte, maar het niet kunnen werken. Ziekte als een doorbreking van zijn ritme… Dat is het leven waaraan hij lijdt, het onophoudelijke werk van de kunstenaar. Nathalie Laceur legt dan ook pertinent het verband met de tijd.
Deze luiheid, die reeds in zijn jeugd overheersend was, contrasteert fel met de doorgedreven werkhouding. Liever nog dan dit interview te voeren zou hij in zijn atelier aan het werk zijn.
Van de Velde: “Zonder die obsessie bestaat dat ook niet.”
Laceur: “Bestaat wat niet?”
Van de Velde: “Dat kunstenaarschap, kunst maken.”
Laceur: “Uw kunstenaarschap!”
Van de Velde: “Ja ja, inderdaad, ik mag niet veralgemenen”.
Om even later te concluderen: “Dé kunstenaar bestaat niet.”
Dé kunstenaar mag dan al niet bestaan, de avond in het bijzijn van déze kunstenaar heeft veel van zijn werk verduidelijkt. En door zijn werk beter te begrijpen, komen we dichter bij hem.
Verslag: Bart Duron
Rinus Van de Velde liegt graag. Hij vindt het leuk en interessant. Hij houdt van mensen die veel liegen. Liegen tot op het punt dat alles in vraag wordt gesteld. “De leugen is interessanter dan de waarheid”.
Wanneer hij vertelt dat hij niet graag op reis gaat, komt zijn ‘hypochondrie’ ter sprake. “Mocht ik voor één ding in therapie gaan, dan zou het daarvoor zijn.” Hij gniffelt: ‘Ik begin hard te zweten, zo met een zaal vol…” Hij verrast zichzelf door zijn spreken en probeert te relativeren. Een uitspraak die hij in variaties herhaalt, telkens op een punt waar hij geconfronteerd wordt met het reële. Zo zegt hij eerder in het gesprek dat het op een sessie begint te lijken wanneer hij het over zijn passie voor de leugen spreekt. Over de hypochondrie: “Niet in de zin van kanker krijgen, want ik rook veel, meer om griep te krijgen… dan kan ik een week niet werken.” Het grote gevaar dat om de hoek loert, is niet de ongeneeslijke ziekte, maar het niet kunnen werken. Ziekte als een doorbreking van zijn ritme… Dat is het leven waaraan hij lijdt, het onophoudelijke werk van de kunstenaar. Nathalie Laceur legt dan ook pertinent het verband met de tijd.
Deze luiheid, die reeds in zijn jeugd overheersend was, contrasteert fel met de doorgedreven werkhouding. Liever nog dan dit interview te voeren zou hij in zijn atelier aan het werk zijn.
Van de Velde: “Zonder die obsessie bestaat dat ook niet.”
Laceur: “Bestaat wat niet?”
Van de Velde: “Dat kunstenaarschap, kunst maken.”
Laceur: “Uw kunstenaarschap!”
Van de Velde: “Ja ja, inderdaad, ik mag niet veralgemenen”.
Om even later te concluderen: “Dé kunstenaar bestaat niet.”
Dé kunstenaar mag dan al niet bestaan, de avond in het bijzijn van déze kunstenaar heeft veel van zijn werk verduidelijkt. En door zijn werk beter te begrijpen, komen we dichter bij hem.
Verslag: Bart Duron