"De binaire kliniek en daaraan voorbij": Lezing door Yves Vanderveken
De vraag “Hoe alledaags is neurose vandaag?” werd gesteld vanuit de
vaststelling dat de psychoanalyse verandert. De verandering volgt uit een
transformatie in de aard van het onbewuste die veroorzaakt wordt door een
maatschappelijke verandering: het effect van de wetenschap, kapitalisme en
democratie heeft de traditionele vertogen doen uiteenvallen met een wijziging
van het statuut van de Naam-van-de Vader tot gevolg.
In het begin van Lacans onderwijs wordt de symbolische orde gezien als een weten dat het reële reguleert door er zijn wet aan op te leggen. De Naam van de Vader wordt gedefinieerd als een functie die betekenis geeft aan het verlangen van de moeder. Deze metaforische operatie heeft de castratie tot gevolg waardoor een deel van het genot verboden wordt en heeft als effect dat de verdringing geïnstalleerd wordt met een verlies en een begrenzing van het genot. Aan de hand van Freuds gevalsstudie van Schreber zal Lacan het concept van de forclusie uitwerken om het onderscheid tussen neurose en psychose te maken. De psychose wordt hier geconcipieerd als een ontbreken van de vaderlijke metafoor, waarbij de waanmetafoor wordt gezien als een suppletie voor de forclusie van de Naam van de Vader. Uit deze theoretische benadering volgt een discontinu differentiaal-diagnostische kliniek die gebaseerd is op een binair onderscheid tussen neurose en psychose. Het concept van de Naam van de vader wordt als een belangrijk criterium gebruikt om de kuur te oriënteren en de neurose wordt beschouwd als de normaliteit, het alledaagse.
De veranderingen in de maatschappij hebben ertoe bijgedragen dat het schijngehalte van de Naam van de Vader ontbloot werd. We leven in een tijd van vrije zeden waar de wet van de vader die de toegang van het genot limiteert, verworpen wordt. Iedereen heeft recht op het genot. In het onderwijs van Lacan zien we dan ook een radicale wijziging van perspectief. De kliniek wordt georiënteerd naar de logica van de Borremeaanse knopen. Het statuut van de Naam van de Vader wordt gereduceerd tot een van de vele modaliteiten die het symbolische, imaginaire en reële verknoopt. Het alledaagse wordt gezien als een veralgemeende forclusie in zover de betekenaar ontbreekt die het genot kan betekenen. Gemeenschappelijk aan elke sprekend wezen is een algemene trek die Miller benoemt als een discordantie. Het verwijst naar de “wanverhouding” die iedereen ervaart in verhouding tot het zijn. Binnen de binaire opsplitsing neurose-psychose verschijnt een meer continuïstische kliniek. Om over neurose te spreken moet er een duidelijke differentiatie zijn tussen Ik en Es, tussen betekenaars en driften en moet er een duidelijk afgetekend Boven-Ik werkzaam zijn. Indien deze criteria niet terug te vinden zijn, gaat het niet om neurose maar hebben we met psychose te maken. Vanuit dit perspectief construeert Jacques Alain Miller de categorie van de alledaagse psychose die toont dat er ook iets anders de functie van de Naam van de Vader kan compenseren. In de kliniek worden we steeds meer geconfronteerd met problematieken die op de neurose lijken, maar het niet zijn. We worden genoodzaakt verschillen te vinden die tot het register van het detail behoren. Het onderscheid dient gezocht te worden in de “discrete tekens”, die zich niet gemakkelijk tonen maar desalniettemin bepalend zijn en het karakter van signatuur hebben.
Miller stelt dat de psychoanalyse “rekening moet houden met een andere symbolische orde en met een ander reële dan deze waarop ze oorspronkelijk gebaseerd was.”[1] In het laatste onderwijs van Lacan wordt de symbolische orde erkend als een systeem dat onderworpen is aan het reële. De psychoanalyse dient ervan uit te gaan dat er een reële is dat wars van zin is en waar het speekwezen de dupe van is. De kuur krijgt een andere definitie, namelijk: “Het spreekwezen analyseren vraagt erom een spel te spelen dat zich bevindt tussen delier, debiliteit en leugenarij (duperie). Het gaat erom een delier te dirigeren zodat de debiliteit ervan zwicht voor de leugenarij van het reële.”[2]
Verslag: Dewi Dynoodt
[1] « (…) elle doit prendre en compte un autre ordre symbolique et un autre réel que ceux sur lesquels elle s'était établie. » Jacques-Alain Miller, 'L’inconscient et le corps parlant', voorstelling van het thema van het Xde congres van de Association Mondiale de Psychanalyse (Vertaling Christel Van den Eeden en Glenn Strubbe).
[2] « Analyser le parlêtre demande de jouer une partie entre délire, débilité et duperie. C'est diriger un délire de manière à ce que sa débilité cède à la duperie du réel. » Ibid. (Vertaling Christel Van den Eeden en Glenn Strubbe).
In het begin van Lacans onderwijs wordt de symbolische orde gezien als een weten dat het reële reguleert door er zijn wet aan op te leggen. De Naam van de Vader wordt gedefinieerd als een functie die betekenis geeft aan het verlangen van de moeder. Deze metaforische operatie heeft de castratie tot gevolg waardoor een deel van het genot verboden wordt en heeft als effect dat de verdringing geïnstalleerd wordt met een verlies en een begrenzing van het genot. Aan de hand van Freuds gevalsstudie van Schreber zal Lacan het concept van de forclusie uitwerken om het onderscheid tussen neurose en psychose te maken. De psychose wordt hier geconcipieerd als een ontbreken van de vaderlijke metafoor, waarbij de waanmetafoor wordt gezien als een suppletie voor de forclusie van de Naam van de Vader. Uit deze theoretische benadering volgt een discontinu differentiaal-diagnostische kliniek die gebaseerd is op een binair onderscheid tussen neurose en psychose. Het concept van de Naam van de vader wordt als een belangrijk criterium gebruikt om de kuur te oriënteren en de neurose wordt beschouwd als de normaliteit, het alledaagse.
De veranderingen in de maatschappij hebben ertoe bijgedragen dat het schijngehalte van de Naam van de Vader ontbloot werd. We leven in een tijd van vrije zeden waar de wet van de vader die de toegang van het genot limiteert, verworpen wordt. Iedereen heeft recht op het genot. In het onderwijs van Lacan zien we dan ook een radicale wijziging van perspectief. De kliniek wordt georiënteerd naar de logica van de Borremeaanse knopen. Het statuut van de Naam van de Vader wordt gereduceerd tot een van de vele modaliteiten die het symbolische, imaginaire en reële verknoopt. Het alledaagse wordt gezien als een veralgemeende forclusie in zover de betekenaar ontbreekt die het genot kan betekenen. Gemeenschappelijk aan elke sprekend wezen is een algemene trek die Miller benoemt als een discordantie. Het verwijst naar de “wanverhouding” die iedereen ervaart in verhouding tot het zijn. Binnen de binaire opsplitsing neurose-psychose verschijnt een meer continuïstische kliniek. Om over neurose te spreken moet er een duidelijke differentiatie zijn tussen Ik en Es, tussen betekenaars en driften en moet er een duidelijk afgetekend Boven-Ik werkzaam zijn. Indien deze criteria niet terug te vinden zijn, gaat het niet om neurose maar hebben we met psychose te maken. Vanuit dit perspectief construeert Jacques Alain Miller de categorie van de alledaagse psychose die toont dat er ook iets anders de functie van de Naam van de Vader kan compenseren. In de kliniek worden we steeds meer geconfronteerd met problematieken die op de neurose lijken, maar het niet zijn. We worden genoodzaakt verschillen te vinden die tot het register van het detail behoren. Het onderscheid dient gezocht te worden in de “discrete tekens”, die zich niet gemakkelijk tonen maar desalniettemin bepalend zijn en het karakter van signatuur hebben.
Miller stelt dat de psychoanalyse “rekening moet houden met een andere symbolische orde en met een ander reële dan deze waarop ze oorspronkelijk gebaseerd was.”[1] In het laatste onderwijs van Lacan wordt de symbolische orde erkend als een systeem dat onderworpen is aan het reële. De psychoanalyse dient ervan uit te gaan dat er een reële is dat wars van zin is en waar het speekwezen de dupe van is. De kuur krijgt een andere definitie, namelijk: “Het spreekwezen analyseren vraagt erom een spel te spelen dat zich bevindt tussen delier, debiliteit en leugenarij (duperie). Het gaat erom een delier te dirigeren zodat de debiliteit ervan zwicht voor de leugenarij van het reële.”[2]
Verslag: Dewi Dynoodt
[1] « (…) elle doit prendre en compte un autre ordre symbolique et un autre réel que ceux sur lesquels elle s'était établie. » Jacques-Alain Miller, 'L’inconscient et le corps parlant', voorstelling van het thema van het Xde congres van de Association Mondiale de Psychanalyse (Vertaling Christel Van den Eeden en Glenn Strubbe).
[2] « Analyser le parlêtre demande de jouer une partie entre délire, débilité et duperie. C'est diriger un délire de manière à ce que sa débilité cède à la duperie du réel. » Ibid. (Vertaling Christel Van den Eeden en Glenn Strubbe).