Gil Caroz: Neurose zonder vader
Gil Caroz begon zijn lezing met de titel ervan als ‘provocatie’ te kwalificeren en hij greep daarmee de opperste concentratie van zijn publiek van begin tot einde. Provocatie, omdat ondanks de hedendaagse wankeling [vacillation] van de imaginaire figuren van de vader, hij ontegensprekelijk en op het niveau van de structuur een bepaalde aanwezigheid blijft behouden. Als de figuur van de vader een nivellering ondergaat van zijn positie als uitzondering - een nivellering die het aantal mogelijke vormen van de gedegradeerde imaginaire vader vermenigvuldigt -  dan nog behoudt zijn betekenaar zijn functie als uitzondering die zowel de zin als de betekenis stabiliseert. Deze functie knoopt ook aan bij het genot, zelfs het genot dat gegenereerd wordt door de hedendaagse vaderfiguren. In die zin laat de Naam-van-de-Vader het subject toe zich een vader te vormen, te besluiten wat voor hem de vader zal uitmaken, door bijvoorbeeld een vaderlijke trek te kiezen waar het subject dan in investeert; dit dus in een relatieve onafhankelijkheid van de familiale realiteit.

Lacans indicaties en  de lezing die Jacques-Alain Miller ervan maakt, nodigen ons uit de Naam-van-de-Vader in de symptoomfunctie op te nemen, als particulier geval van verknoping van het symbolische en het genot. Het blijft een uitzonderingsfunctie in de structuur, maar niet tussen de symptomen. Vandaag denken we de neurose bijgevolg zonder de imaginaire stut die de vader geeft aan de Naam-van-de-Vader. Dit uitpuren van het symptoom gebeurt bij de neurose in een analyse, opdat zich een onherleidbaar bot zou onderscheiden dat niet langer betrekking heeft op de band met de vader, maar wel het punt betreft waarop het subject zou kunnen zeggen dat hij het symptoom ‘is’. Dit werk impliceert dat het subject de effecten van zijn abonnement op het onbewuste - het eeuwige vercijferen van het genot, zonder dat het subject dit beseft en er ook maar de minste inspanning moet voor leveren, en dat het beschermt tegen het reële - kan reduceren. Ditzelfde reële is voor het psychotische subject à ciel ouvert en verplicht het tot aanzienlijke inspanningen.
 

Als op een basaal niveau het mentale automatisme de regel is in zowel de psychose als de neurose, dan is het pas in een tweede tijd en vanuit de constructie van het subject dat er een onderscheid ontstaat. De neuroticus kan het werk van vercijferen van het genot aan zijn onbewuste overlaten, door zich een onbewuste eigen te maken door middel van de castratie. Hij kan van dan af miskennen dat de Ander hem aanspreekt, en hij is niet langer verplicht dit parasiteren te belichamen. Hij is bovendien niet verplicht zich een lichaam te vormen, omdat de symptomatische resten die het onbewuste op zijn lichaam achterlaat hem een lichaam geven. Langs de kant van de psychose moet het subject soms enorme inspanningen leveren om zijn lichaam samen te rapen en om het samen te houden tegenover de vereisten van de taal en de pulsie.    

Het ‘zonder veralgemeende sluier’  

Tegenover het ‘zonder veralgemeende sluier’ dat in de moderniteit de ‘veralgemeende castratie’ van de ‘wereld van toen’ vervangt, is de waarde van de castratie misschien veranderd. Daar waar voorheen de castratie als effect had dat het genot zich verplaatste in het symptoom om het verbod te omzeilen, is de castratie tegenwoordig een belangrijke functie geworden van bescherming van het subject ten aanzien van de verplichting te genieten. In deze moderne versie van de neurose is de begrenzing van het genot niet meer afhankelijk van de complexe structuur die zich beriep op de religie van de vader, maar van een onbewuste bewerking die zich zo dicht mogelijk bij de letter van de betekenaar voltrekt. Gil Caroz toonde dit overvloedig aan met klinische voorbeelden, alvorens de forclusie van de begrenzingen van de castratie te illustreren met enkele culturele fenomenen. Het narcisme van de selfie generatie wordt gekarikaturiseerd in ‘het narcisme van de triomf’ van IS of iemand als Trump. Vervolgens nam hij ons, vanuit Lacan, mee in een zeer boeiende redenering over de schaamte, waarbij hij verwees naar teksten van Eric Laurent en Jacques-Alain Miller over deze vraag.
[i] Hierbij ging hij uit van de hierna volgende redenering.
 
De neurose beroept zich vandaag minder op de woorden van de vader als bemiddeling tussen het subject en het genot, en maakt weinig gebruik van het oedipale drama. Dit gezegd zijnde, zou hij dan niet eerder steunen op een trek van de vader die het genot een halt toeroept door de inslag van de betekenaar? Zo zou de schuld een minder grote rol spelen dan de schaamte. Over de schaamte zei Lacan, dat het ‘het enige teken is waarvan we de afkomst kunnen verzekeren, dat het dus afkomstig is van een betekenaar’. De schaamte is dus in zekere zin de vader die gereduceerd wordt tot op het bot, tot de pure betekenaar. Anders gezegd: als de schuld een betoog inhoudt, een gans theater, dan is de ‘schaamte te leven’ niets anders dan de directe verhouding van een levend subject tot de dimensie van het teken in de betekenaar. Op dezelfde manier als de angst een teken is van het reële, signaleert de schaamte aan het subject dat het een wezen van de taal is. Een wezen dat door de betekenaar getekend is. Zoals de betekenaar het denken over zijn dood introduceert bij een subject, zijn ‘zijn-voor-de-dood’, zo zouden we ook kunnen zeggen dat de ‘schaamte te leven’ het subject aangeeft dat het tekortschiet tegenover de betekenaar, in de zin dat die ons als reeds dood representeert. Au fond is het misschien enkel de melancholicus die is opgewassen tegen de betekenaar. De neuroticus kan ermee leven zonder het ‘zijn als afval’ te moeten belichamen.  

Voor Lacan is de schaamte niet enkel een teken. Het kan de basis zijn van een analytische act: schaamte veroorzaken. Dit heeft niets te maken met moraal. Het gaat erom de betekenaar in zijn waardigheid te herstellen, hem zijn gewicht toe te kennen. Zonder betekenaar die doorweegt is er geen interpretatie. ‘Schaamte veroorzaken’ is veeleer het levende onderstrepen zonder te refereren naar het oedipale. Het ‘schaamte veroorzaken’ is moeilijk te bereiken, zoals Lacan al aangaf in 1968, maar wat kunnen we er vandaag mee?

Gil Caroz heeft deze vraag zonder omwegen aangesneden en formuleerde volgende antwoorden: 2016 is niet 1968. Het is helemaal niet zeker dat het mogelijk is het gewicht van de betekenaar te herintroduceren bij bepaalde subjecten die enkel hun manieren van genieten brengen. Niets geeft ons aan dat ze een Meester vragen, zoals weleer. Het is eerder gesteund ‘op zijn val’ dat de nieuwe verhoudingen bloeien, zoals de sociale netwerken. De oude vormen van de sociale band zijn onherstelbaar verwoest en de nieuwe vormen zijn verre van gestabiliseerd. Dit houdt een echte uitdaging in bij het ontmoeten van het hedendaagse lijden. Hoe kunnen we luisteren, een band maken en tussenkomen?


Lacan heeft ons op deze nieuwe wereld voorbereid met zijn kliniek van knopen, een kliniek die niet tevergeefs probeert terug bij de vader aansluiting te vinden, zo beëindigde Caroz zijn lezing. Het is een kliniek die acte neemt van het feit dat het symbolische zich kan verbinden met het reële, zonder dat het er wordt in geïntroduceerd. Klinisch houdt dit in dat we in de hyper-hedendaagse gevallen het accent leggen op de band, eerder dan op de min phi. Het gaat er niet om het genot te benaderen via de min phi, maar van het te verknopen. Dit zijn zeer waardevolle en precieze klinische indicaties.  

We willen graag onze collega Gil Caroz bedanken. Zijn tussenkomst opent de horizon van de hypermoderniteit en het hedendaagse, dat hem danig interesseert en waar hij de meest barokke meanders niet van schuwt. Zijn levendige aanwezigheid heeft het publiek beroerd en zijn interventie markeert een belangrijk moment voor de Kring.    


Verslag: Geert Hoornaert

Vertaling: Bram Henau, Peter Decuyper en Nathalie Laceur  

f[i] Laurent, E. (2015). La honte et la haine de soi. In : Elucidation 3.  Miller, J.-A. (2003). Note sur la honte. In : La Cause freudienne 54.

Volg ons op

#